verrader
In 1731 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, achter in het boek Cartouche, of de Gestrafte Booswicht. Het komt hierin voor in de vorm verknoeser, met als betekenissen ‘verrader, verklikker’. Vervolgens in 1732 aangetroffen in een blijspel van Pieter Langendijk, De Bedriegery van Cartouche, of de Fransche Roovers, in de zin: ‘Want al […] de verknoesters hebben zijn portret.’ Onder invloed van verknoeien (‘bederven’) zal de ‘s’ in verknoeser later in de volksmond zijn vervangen door een ‘i’. Omstreeks 1860 komen we verknoeyende gaper tegen voor ‘verraderlijke mond’. In 1906, in De Boeventaal, vermeldt Köster Henke verknoeien naast verknoezen voor ‘verraden’, samen met verknoeier en verknoezer voor ‘verrader’ en verknoeierij voor ‘verraad’.
• Moeder Leen is geen verknoeister, zij is een leepeneut (slim wijf), die als het noodig is bijtijds weet te zeggen: ‘Schof je voor de grandiggers (pas op! de politie komt)’, betuigen de gasten die haar schaftkelder bezoeken. ¶ Justus van Maurik, Amsterdam bij dag en nacht (1897), p. 88. De schrijver verklaart de betekenis tussen haakjes.
• Soo’n verknoester!, schold giftig een ander. ¶ Is. Querido, Manus Peet (1922), p. 176. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.