(1825, uit het Frans) vernielzucht
Het is bij velen bekend dat het woord vandalisme is afgeleid van de Vandalen. Maar wat hebben de Vandalen nu precies op hun geweten? Wat rechtvaardigt dat vernielzuchtige voetbalsupporters naar hen worden genoemd?
Laten we beginnen in de 4de eeuw n.Chr. De Vandalen kwamen van oorsprong uit het gebied rond de Oder. In de 2de eeuw waren ze naar Midden-Europa getrokken. In 406 kwamen zij, opgejaagd door de Hunnen, opnieuw in beweging. Na drie jaar plunderend te hebben rondgetrokken, vestigden ze zich in Gallië en Zuid-Spanje (de naam Andalusië, lees: Vandalicië, herinnert hier nog aan). Maar de Vandalen bleven een rusteloos volk. Te hulp geroepen door de Romeinse bestuurder Bonifatius stak koning Geiserik in 429 met 80.000 man over naar Afrika. Bonifatius kreeg spijt en keerde zich tegen Geiserik, maar die versloeg de Romeinen en vestigde zich in Carthago. Van daaruit deed hij met zijn vloot invallen op de kusten van Sicilië, Sardinië en Corsica. Keizer Valentianus III hield Geiserik een tijdje in het gareel door diens Afrikaanse veroveringen te legitimeren, maar nadat Valentianus was vermoord, koerste Geiserik op Rome aan, volgens sommigen op uitnodiging van Eudoxia, de weduwe van Valentianus.
Bij zijn mars op Rome ontmoette Geiserik nauwelijks tegenstand. De moordenaar Van Valentianus, keizer Maximus, werd op de muren van de stad door een van zijn eigen soldaten met een steen doodgeslagen en uiteindelijk kon Geiserik op 2 juni 455 zonder slag of stoot Rome innemen. Wat Geiserik daarna deed, zou de naam van de Vandalen vereeuwigen. Hij gaf namelijk bevel om de stad stelselmatig (maar zonder bloedvergieten) te plunderen.
De Vandalen - het moet gezegd - gingen met Germaanse Gründlichkeit te werk. Alles van waarde werd meegenomen, zelfs de bronzen dakpannen van het Capitool. Na veertien dagen koerste Geiserik weer op huis aan, samen met een paar duizend gijzelaars: senatoren, ridders, kooplieden en ambachtslui. Ook de weduwe Eudoxia nam hij mee.
Ziehier de basis voor de opvatting dat Vandalen vandalen waren. Die opvatting kwam onder andere tot uitdrukking in het Engels. Vanaf de 17de eeuw werd vandal daar met regelmaat gebruikt voor iemand die moedwillig of uit domheid iets vernielt dat mooi, eerbiedwaardig of behoudenswaardig is. Goth werd trouwens ook in die betekenis gebruikt, want ook de Goten hadden zich indertijd geen lieverdjes betoond. In het Frans werd vandale vervolgens geïntroduceerd door Voltaire. Op 20 juni 1733 schreef hij in een brief: 'In onze wellevende natie zullen er altijd figuren zijn die iets weghebben van Goten of Vandalen; voor mij zijn alleen zij ware Fransen, die de kunsten liefhebben.' Ook later gebruikte Voltaire vandale met regelmaat, waarmee dit ingeburgerd raakte in het Frans.
Maar van vandaal naar vandalisme was nog een hele stap. Die werd gezet door Henri Grégoire (1750-1831), de bisschop van Blois. Grégoire was een interessante man: hij had zich ingezet voor emancipatie van de joden, was een fel tegenstander van slavernij en hij was in 1792 - ten tijde van de Franse revolutie - als afgevaardigde voor de geestelijkheid in de Nationale Conventie gekozen. Het was hier dat hij, op ro januari 1794, het woord vandalisme lanceerde. Grégoire keerde zich tegen het voorstel om alle Latijnse inscripties van oude gebouwen te verwijderen. In een rapport hierover schreef hij: 'Men kan de burgers nooit te veel afgrijzen inboezemen van dit vandalisme, dat maar één ding kan: vernielen. De oude monumenten moeten compleet behouden blijven, maar wat de huidige monumenten betreft, heeft de Nationale Conventie in haar wijsheid de vernietiging verordend van alles wat het stempel van het koningschap en het feodalisme draagt.'
Tussen 31 augustus en 14 december bracht Grégoire nog drie rapporten uit over de 'huiveringwekkende' schade die, volgens hem, niet door revolutionairen werd toegebracht, maar door contra-revolutionairen. In de titels van deze rapporten gebruikte hij steeds het woord vandalisme, dat op die manier snel opgang maakte. In zijn memoires keek Grégoire op deze periode terug. 'Toen ik voor het eerst voorstelde om aan die verwoestingen een einde te maken, werd ik voor "fanaat" uitgemaakt: ze beweerden dat ik de "trofeeën van het bijgeloof" wilde redden. Maar de excessen werden zo erg, dat ik ten slotte toestemming kreeg om een rapport tegen het "vandalisme" in te dienen. Ik schiep het woord om de zaak te doden.'
De memoires van Grégoire verschenen tussen 1837 en 1840.
Het begrip vandalisme was tegen die tijd ook in Nederland gemeengoed. Het is voor het eerst aangetroffen in 1825, met als omschrijving: 'het uitdooven van kunde, en het terugbrengen van barbaarschheid, verwoestinggeest.' Overigens schreef men in navolging van het Duits indertijd regelmatig wandalisme, dus met een w.
Resteert de vraag of de Vandalen terecht werden vereenzelvigd met vernielzucht. De hele 19de eeuw was men daarvan overtuigd. Naslagwerken uit die tijd maken met veel nadruk melding van 'de ruwe woede, waarmede de Vandalen vooral kunstgewrochten roofden en bedierven', zoals Wiesen Geysbeek het formuleerde. Maar omstreeks 1950 kwam men tot andere inzichten. Wetenschappelijke studie maakte duidelijk dat de Vandalen, die het Ariaanse geloof aanhingen, voor- al het slachtoffer zijn geworden van gekleurde - lees katholieke - geschiedschrijving. Geiserik greep pas naar de wapens als diplomatie niet hielp. Zijn volk was zedelijk, en goed georganiseerd. Natuurlijk, hij plunderde heel Rome leeg, maar dit was in overeenstemming met het oorlogsrecht van zijn tijd, zo schrijven verschillende Vandalen-specialisten. Hij bracht bijeen wat Rome in zijn ogen aan Afrika verschuldigd was.
Anders gezegd: de Vandalen waren niet de voetbalsupporters van de oudheid.
Engels vandalism (1798); Duits Vandalismus (1795); Frans vandalisme (1794).
De Hunnen kwamen hierboven al even ter sprake. De reputatie van dit wilde nomadenvolk, dat in de 4de en 5de eeuw Europa onveilig maakte, is zo mogelijk nog kwalijker dan die van de Vandalen. Wat de Hunnen echter in geen geval op hun geweten hebben, is de bouw van de hunebedden of hunnebedden, de uit grote zwerfkeien opgetrokken graven die bij tientallen over de provincie Drente verspreid liggen. Deze worden, zoals uit hun naam blijkt, in de volksmond met de Hunnen in verband gebracht, maar toen dat volk door Europa trok, lagen die graven er al zo'n tweeduizend jaar. Een afdoende verklaring voor de term hunebed is nog niet gevonden, maar er is een theorie dat hij verband houdt met Hunni, een naam waarmee in de vroege middeleeuwen soms de Westfaalse Saksen en de Franken werden aangeduid.
VANDALISME: Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 6 (1861) 4031; E.-F. Gautier Genséric Rai des Vandales ( / 932) 233 e.v.; Jean Tild L'Abbé Grégaire d'apres ses mémoires (1946) 51-52: WNT XVIII (1958) 428-429, 432: Pauly & Wissowa Rea/-Ency. der class.
A/tertumswiss. VIII A ( 1958) 322 e.v.; Wartburg Franz. Etym. Wtb. 17 ( 1966) 420; H.J. Diesner Das Vandalenreich (1966) 12-16, 64; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. ( / 975 21) 836; Deutsches Fremdwtb. 6 ( 1983) 1 1 1; Nuchelmans e.a. Wdb. der oudheid 3 ( 1986) 3246- 3247; H. Carnot Mémoires de Grégoire (1989) 19-20, 59-60; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1494-1495; OED (19932); Rey Dict. hist longue franç. (19942) 2214.