verrader
In 1907 voor het eerst aangetroffen, in de memoires van een Amsterdamse rechercheur, opgetekend door Jan Feith. In een woordenlijst bij dit boek staat de volgende toelichting: ‘Sliegeraar, handlanger, verklikker; gewoonlijk zelf een dief of inbreker, die om de een of andere reden de recherche hulp bewijst.’ Al eerder, in 1890, in de vorm versliegeraar (zie aldaar).
• Wij rechercheurs zitten overal onder die lui, dat snapt u, vandaag in deze kroeg met ’n pet op, morgen in dat café achter ’n sigaar. En zoo had ’k ze al ’n tijdje in de gaten... Dat geeft niets goeds! dacht ik zoo bij me zelf. En ik al maar in die lui d’r buurt gebleven, en m’n sliegeraars d’r op uit gezonden, en geloerd, en geluisterd. ¶ Jan Feith, Op het dievenpad (1907), p. 18
• En zoo heel anders dan Stijn, ging Karel Burk om met sliegeraars en insluipers, dieven en misdadigers van allerlei slag. ¶ Is. Querido, Van Nes en Zeedijk (1915), p. 272