(1910, uit het Engels) kleine pony
Ten noorden van Schotland, nog voorbij de Orkaden, liggen de Shetlandeilanden. Van de 117 eilanden zijn er minder dan twintig bewoond. De eilanden zijn rotsachtig en vrijwel boomloos, met steile kusten en fjorden. Het klimaat is onaangenaam: de zomer is er warm en kort, de herfst nat en nevelig, de winter lang en zo stormachtig dat de eilanden vroeger vaak een half jaar van de buitenwereld waren afgesloten.
In 1468 werden deze eilanden Schots bezit. Daarvoor waren ze in handen van de Noren. De naam Shetland is afgeleid van het Oudnoorse Hjaltland (ook wel Hjetland), het 'land van Hjalte' - kennelijk de naam van de Noorse ontdekker of eigenaar. Met de Noren en Denen bleven de Nederlanders lang spreken van Hit!and.
Vanaf de 16de eeuw kwamen de Hollanders zeer regelmatig op de Shetlandeilanden. Nergens was het namelijk zo goed haring vangen. De contacten waren zo intensief dat veel van de eilandbewoners, die van oudsher een Noordse taal spreken, zich ook uitstekend konden redden in het Nederlands.
Behalve om z'n schapen en Shetlandwol, staat Shet!and bekend om z'n bijzondere dwergpaarden. Hoe die daar zijn gekomen is onduidelijk. Sommigen denken dat ze afkomstig zijn van Noordafrikaanse dwergpaardjes die met de schepen van de Armada strandden op de kusten van Shetland.
In Nederland stonden deze paardjes aanvankelijk in ieder geval bekend als Hitlandse paarden. Dit werd eerst verkort tot hit/ander en vervolgens tot hit (z.a.) of hitje. In het Engels is de oudste vorm Sheltie (1655). Vanaf het begin van de 19de eeuw sprak men van Shetlandpony (1801). Dit werd vervolgens verkort tot Shetland (1857) of tot Shetlander (1875).
De benaming Shetlandpony of Shetlander drong pas in het begin van de 2oste eeuw in het Nederlands door. Daarnaast bleef hit(je) bestaan, maar dit kreeg steeds meer de betekenis van klein paardje in het algemeen.
Klein zijn de Shetlandpony's zeker. Hun schofthoogte varieert van 87 cm tot 107 cm. Toch zijn ze heel sterk. Ze eten weinig - er viel op de Shetlandeilanden niet veel te eten - en ze zijn zeer vriendelijk.
In Engeland werden de Shetlandpony's omstreeks 1850 ingezet in de kolenmijnen. In diezelfde periode werden ze uitgevoerd naar de Verenigde Staten. Daar werd een iets verfijndere soort gefokt, speciaal geschikt voor kinderen.
In Nederland en België kwamen pony's eeuwenlang nauwelijks voor. Pas omstreeks 1930 kreeg de invoer van Shetlanders uit Engeland enige omvang. Deze pony's werden eerst gebruikt in de fruitteelt, daarna ook in de akkerbouw en vervolgens voornamelijk als kinderpaardje.
Engels Shetlander (1875); Duits Shetlandpony.
Bij veel paarderassen wijst de naam op de geografische herkomst. De meeste benamingen behoeven nauwelijks toelichting, zoals andalusiër, arabier, ardenner (klein Belgisch trekpaard), belg (zeer stevig trekpaard), brabander, Connemarapony, dartmoor(pony), hannoveraan, holsteiner, hongaar, Mecklenburger, New-Forestpony, sydniër en Welshpony.
Minder doorzichtig is hakkenei, dat vroeger vooral in dichterlijke taal werd gebruikt voor een zogeheten telganger, dat wil zeggen een klein damespaard dat bij het hollen gelijktijdig zijn beide linker-, daarna zijn beide rechterbenen verzet. Volgens sommigen dankt de hakkenei zijn naam aan Hackney in Middlesex, een om zijn paarden beroemde plaats. Dit woord dateert al uit het Middelnederlands en is via het Frans (haquenée) ontleend aan het Engels.
De lippizaner, een middelzware schimmel, dankt zijn naam aan het plaatsje Lipizza (thans Lipica in Slovenië), waar in de 16de eeuw de hofstoeterij van de Habsburgse keizer werd gesticht. Het ras is vooral bekend door het optreden van lippizaners in de beroemde Spanische Reitschule in Wenen. Deze paarden stammen af van zes paarden uit de 18de eeuw. Wij leenden lippizaner uit het Duits, waar ze dit woord niet met twee p's en één z schrijven, maar precies andersom, dus Lipizzaner. In het Engels komen beide schrijfwijzen voor.
SHETLANDPONY: Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.' 6 (1826) 443-444; Witsen Geysbeek Wdb. zamenleving 4 (1852) 2964; Winkler Prins' 13 (1880) 125; Winkler Prins4 15 (1922) 208; Kimman Ency. der rijkunst (1948) 132; Grand Larousse ency. 8 (1963) 659; Ency. Brit.IS 8 (1981) 140; Winkler Prins' 19 (1992) 22 (ponyrassen); OED (19932).