roofhol
In 1925 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Zie verder bij kit.
• Er klonk een helsch gejuich onder boeven en ruw-zuipend volk van dans- en roofkitten. ¶ Is. Querido, Mooie Karel (1925), p. 407. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• Wie weet in wat voor hol hij was beland, misschien wel in een roofkit. Daar las je wel over in de krant; buitenmannen, die van hun geld werden beroofd en aangifte deden bij de politie. ¶ Jan Mens, De kleine waarheid (1964), p. 103