geld
In 1925 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Aanvankelijk komen we het tegen als ping-pong, vervolgens als ping-ping en daarna als ping. Van Bolhuis vermeldt het in 1937 nog als ping-pong en geeft als voorbeeldzin: ‘Waar blijf je met de ping-pong?’ Doorgaans denkt men bij ping voor ‘geld’ aan een nabootsing van het rinkelde geluid van munten. Maar aangezien men aanvankelijk ping-pong zei, kan het ook zijn ontstaan vanwege de associatie met ballen, dat eveneens wordt gebruikt voor ‘geld’. Het spel ping-pong, officiëler bekend als tafeltennis, raakte aan het begin van de 20ste eeuw bekend in Nederland.
• Wij motten er op uit om en voor de buit! Het zij om ’t visschie, het zij om de ping-pong. ¶ Frans Hulleman, ‘De Jordaan-jurist’, in: Nederland jrg. 77 (1925), p. 966. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• Ik geef niks om meisjes zonder ping-ping, moet u wete. ¶ Nono, Het huwelijksbureau (ca. 1930), p. 20
• Het kwam d'r in deze maatschappij alleen maar op an dat je cénte, poen, ping-ping had. ¶ Alex Booleman, Verdoemenis (1931), p. 181