orgelman; iemand die met ’t orgel meeslentert.
In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis.
• Hier en daar een plukje late kinderen, wat pierementdalvers, die op de straathoeken hun gemeene sigaretten rooken en ontuchtigheden schreeuwen naar meiskens, die er schril om gillen. ¶ Piet Bakker, Jeugd in de Pijp (1948), p. 17