onderwereld
In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke, in de vorm pernooze en met als betekenissen ‘kostwinning’, ‘werk’ en ‘jacht’. Als voorbeeldzinnen geeft Köster Henke onder meer: ‘Hij gaat op de pernooze’ en ‘Kon ik met de pernooze niets verdienen, dan bikte ik niet’ (‘... dan had ik niks te eten’). Ook aangetroffen als penose, pernose, pinose, spienoze, enzovoort. Via het Jiddische parnose (‘onderhoud, middel van bestaan’) ontleend aan het Hebreeuwse parnasa (‘levensonderhoud’).
Penoze is in diverse samenstellingen aangetroffen, waaronder penozegozer, penozejongen, penozeman (1906, ‘man van ’t vak’, lees: ‘dief’) en penozemeid. Tegenwoordig wordt penoze vooral gebruikt voor ‘criminaliteit’, het ‘misdadigersberoep’ of ‘de wereld van de misdaad’.
• ‘Jonges!’, zei ik, ‘we gaan vanavond uit peezen.’ ‘Waar?’, vroegen ze allebei. Toen vertelde ik ze op wat voor pernooze ik ze mee wou hebben. ¶ Jan Feith, Het verhaal van den dief (1909), p. 141
• ‘Ik geloof ook, dat de handlangers in de Amsterdamse penose zitten.’ ¶ Piet Bakker, Kidnap (1952), p. 44. De schrijver verklaart de betekenis in een woordenlijst.
• Ze is de koning van de onderwereld. De penose vertrouwt haar. De politie ook. ¶ Tibbe Bosch, Bet van Beeren, Koningin van de Zeedijk (1977), p. 10