Zorg die wordt ingezet ter overbrugging van de wachttijd. Op 11 juli 2000 meldde Trouw dat in Nederland ruim 100.000 mensen op de wachtlijst staan voor het verpleeg- of verzorgingshuis of voor thuiszorg. Zo’n 2300 mensen krijgen helemaal geen zorg: ze wonen thuis zonder enige ondersteuning, terwijl ze eigenlijk thuishoren in het verpleeghuis. Maar, zo schreef het dagblad:
Bijna 58000 wachtenden hoeven het niet helemaal zonder zorg te stellen. Zij krijgen overbruggingszorg. Dit betekent dat ze wel zorg krijgen, maar niet de zorg waarvoor ze eigenlijk geïndiceerd zijn. Ze krijgen bijvoorbeeld wel thuiszorg, maar minder uren dan ze nodig hebben. In deze categorie vallen ook de 8600 mensen met een indicatie voor het verpleeghuis die nu in het verzorgingshuis verblijven of thuiszitten, met ondersteuning van de thuiszorg.
Overbruggingszorg wordt verder geleverd door het ziekenhuis. Ruim 2200 mensen liggen daar in een ‘verkeerd bed’ te wachten tot er een bed vrijkomt in het verpleeg- of verzorgingshuis, of de thuiszorg weer een gaatje heeft.
Hoewel overbruggingszorg hier werd opgevoerd als een gangbaar begrip, is het niet eerder aangetroffen. Het woord deed het wel opvallend goed, en was in de maanden daarna nog zeker twintig maal in kranten te lezen. Opmerkelijk is dat Trouw het een paar maanden later wel als een onbekend woord behandelde. Op 20 september schreef dit dagblad: ‘Zo neemt de thuiszorg een belangrijk deel van de zorgtaken over van de verpleeg- en verzorgingshuizen. “Overbruggingszorg”, heet dat in jargon.’ De Grote Van Dale (1999) kent elf samenstellingen met overbrugging, van overbruggingsfase tot overbruggingstoelage.