bedelen, klaplopen; lenen en niet teruggeven
In 1925 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. Men zei ook wel op de biets zijn, een uitdrukking die in 1932 of 1933 is vastgelegd in een (socialistisch) lied getiteld ‘Goede morgen revolutie!’:
Zoo zie je, de baas weet dat je me vrind bent
hij ziet, dat we samen op de biets zijn
hij weet, dat we honger lijen in onze lompen
en dat we geen donder in deze wereld bezitten
en dat we van plan zijn om daar een end an te maken.
Daarnaast zei men aan de biets lopen voor ‘geen werk hebben of kunnen krijgen’, een uitdrukking die in 1937 is opgenomen in De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Van Bolhuis vermeldt tevens bietser(t) voor ‘zwerver, bedelaar’ en soms voor ‘koopman’. Al deze woorden en uitdrukkingen, inclusief bietsen, gaan uiteindelijk terug op het Engelse beachcomber (‘strandjutter’). Zie verder bij bietskommer.
• En Frans bleef maar zwaar afgebrand op de biets loopen. ¶ Is. Querido, Mooie Karel (1925), p. 107. De schrijver verklaart de betekenis (‘zonder cent rondschooieren’) in een voetnoot.
• Het slenteren van groepjes werklozen, die van hun werkloosheid een beroep maken, wordt ‘bietsen’ genoemd. ¶ H. Dijkhuis, Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis (1939), p. 28
• Als ze zo hard zijn, dat ze twee kleine jongens voor nop op de biets laten lopen, dan maak ik de een of ander wel wat lichter en we zeggen thuis dat we het hebben gekregen. ¶ G.P. Smis, Het nieuwe spionnetje (1955), p. 136. De schrijver verklaart de betekenis in een woordenlijst.