mes
In 1844 voor het eerst opgenomen in een publicatie over het Bargoens, in de vorm nijft. Het woord is echter ouder en komt al voor in het Middelnederlands, meestal in de vorm cnijf. Destijds werd er een lang en puntig mes mee aangeduid, later een knip- of zakmes. Het woord komt in het Duits voor als Kneif, in het Engels als knife en in het Frans als canif. In de 17de eeuw was een moorddadig knijf een gebruikelijke verbinding. Ook aangetroffen als nef.
• ‘Met mijn nijf hem voor altijd het zwijgen opleggen, ja dat wil ik.’ ¶ J. de Vries, De verborgenheden van Amsterdam dl 2 (1844), p. 147
• In zijn tijd was de ‘Luizenbaard’ een woesteling. Dan was er geen huis mee te houden; dan trok-ie z’n ‘nijf’ en stak er lustig op los. Menig vonnis voor een steekpartij heeft hij moeten uitzitten. ¶ J.C.L. Sand, Ratten van Amsterdam (1922), p. 58
• ‘Maar wie d’r smoest die gaat an me nijf.’ ¶ Benno Stokvis, De moord in de Spuistraat (1926), p. 2