mislopen, niet goed aflopen
In 1925 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Men zei het het wordt, loopt of is haakstuk.
• Meetroonen wilden ze hem, mee, ’s morgens weer naar de Tolhuispont, op garnalen; maar het wierd haakstuk. Want plots ziedend en afgrijselijk van dolle drift, begon de vuistbokser Karel zoo rauw en bezeten om zich heen te hakken dat niet één het meer waagde hem te naderen onder zijn wandaden. ¶ Is. Querido, Mooie Karel (1925), p. 405. De schrijver verklaart de betekenis (‘het loopt niet goed af’) in een voetnoot.
• Ginge me spijbele, zandhappertje spele en sneesies make, net zoo lang tot ’t haakstuk liep en de stille smerisse ons opbrochte om af te stedeere. ¶ Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar (1935), p. 7
• ‘Soms was het haokstuk, maor dan gaf ie ze een soejan [klap] op derlui klapbes [hoofd], dat ze meteen ware uitgeteld.’ ¶ K. Groen, Dode getuigen (1952), p. 122