uitvaagsel, schorremorrie
In 1904 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke vermeldt het in de vorm geteistem voor ‘uitvaagsel’ en geeft als voorbeeldzin: ‘Wij komen niet meer met dat geteistem in aanraking.’ Ook aangetroffen als getijsum, geteisum, getaasim, geteesem, enzovoort. Via het Jiddische chatteisem, het meervoud van chattes (‘slecht mens, schooier’), ontleend aan het Hebreeuwse chattat (‘zoenoffer, zonde, vergissing’).
• Vooran sting me oom. Die krege ze te pakke -- ’t is nie om te beschrijve -- met ’n bonk ijzer sloege ze ’m op z’n herzens, dad-’t bloed ’r uit schpatte -- toen schlierde ze ’m over straat, ’t geteisem, ’t ettergespuis. ¶ Herman Heijermans, Diamantstad (1904), p. 242
• ‘Fuile luilakke! sautje getaasim!’ ¶ G.P. Smis, Het spionnetje (1939), p. 42
• ‘Lelijke, vuile verloeneraars! Wij kennen dat getijsum, zoals jullie wel.’ ¶ H. van Aalst, Onder martieners en bietsers (1947), p. 47