meevallertje
In 1941 voor het eerst aangetroffen, in een roman die speelt in Scheveningen.
• Bovendien is er altijd nog wat verval: een brikvorsje, een braadje, zoutevisgeld en makreelcenten, vergoedingen waar de reder van af weet, maar die hij toch nooit zuiver narekenen kan. ¶ Arend Tael, Martijntje (1941), p. 118. De schrijver verklaart de betekenis in een woordenlijst.