Sedert de achttiende eeuw een metafoor voor het mannelijk geslachtsorgaan. Betekent eigenlijk: arm van een hefboom die op en neer kan worden bewogen; slinger. De roede van een stier werd vroeger ook een ‘zwengel’ genoemd.
... een grote boerenplasplaats waar je met z’n allen de zwengel uit de broek haalde.
Remco Campert: Tot zoens. 1981
Dat heeft een ritme, jongen, daar krijg je zo’n zwengel van.
Jan Wolkers: Brandende liefde. 1981