Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

haagweduwe

betekenis & definitie

Ongehuwde moeder. Werd in de negentiende eeuw (vooral in Vlaanderen) gezegd van een vrouw die ‘achter de haag’ of ‘over de puthaak*’ getrouwd is. Men sprak ook wel overeen ‘stoppelweduwe’ of een ‘haakweduwe’.

Deze laatste term volgens Plantijn en Kiliaan ten onrechte afgeleid van het (verouderde) werkwoord ‘haken’ (hunkeren; heftig verlangen). ‘Haagweduwe’ vinden we o.a. terug bij Schuermans en bij De Bo. De benaming komt nog voor in Antwerpen. Jack de Graef (‘Het Antwerps Dialect van dezekestijd tot in de eenentwintigste eeuw’. 1999) vermeldt naast de haagweef ook de mannelijke variant, de haagweveneer: een ‘getrouwde man die door z’n vrouw verlaten werd of die z’n vrouw heeft buitengewipt’.

Ik ging naar binnen en vroeg zacht aan mijn moeder: ‘Wat is een haagweduwe?’ en ze zei: ‘Dat is een vrouw die een kindje krijgt, maar geen man heeft.’

Maarten 't Hart: De kroongetuige. 1983

< >