Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

routine

betekenis & definitie

routine zn. 'geoefendheid, sleur'
categorie: leenwoord

Nnl. routine 'door gewoonte verkregen vaardigheid' [1781-82; WNT], routine 'vaardigheid door oefening, sleur' [1847; Kramers].

Ontleend aan Frans routine 'sleur' [1715; Rey], ook 'mechanisch verrichte handeling' [1673; Rey], eerder al 'vaardigheid door oefening' [1580; Rey], afleiding van route, zie route.
routineus bn. 'geroutineerd'. Nnl. routineus gefilmde geschiedenis [1956; Dagblad voor Amersfoort]. Pseudo-Franse afleiding van routine met het achtervoegsel -eus (als bijv. in religieus).

Fries: rûtine

< >