Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

plotseling

betekenis & definitie

plotseling bw. 'onverwacht, opeens'
categorie: klankwoord

Vnnl. plotzelijk 'plotseling' in om zoo plotzelijk op zijn plat te vallen 'om zo opeens plat op de grond te vallen' [1631; WNT], plotseling 'id.' in die ... so plotseling valt [1642; WNT wetering]. Daarnaast eerder al plots 'eensklaps' [1610-19; WNT].

In de vorm plotzelijk, later nog plotselijk, ontleend aan Vroegnieuwhoogduits plötzlich 'plotseling', een afleiding met het achtervoegsel -lich (zie -lijk) van het klanknabootsende tussenwerpsel Plotz 'luide slag', zoals bijv. ook Nederlands eensklaps 'plotseling', letterlijk 'met één klap'. In het Nederlands werd het achtervoegsel -lich vervangen door -ling(s), dat in 17e eeuw productief was als bijwoordelijk achtervoegsel.

Mnd. plotzliken, plutzich, pluslik 'plotseling'; (v)nhd. plötzlich.

Fries: -

< >