Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

mongool

betekenis & definitie

mongool zn. 'persoon met het syndroom van Down'
categorie: leenwoord

Nnl. eerst mongolismus en mongoloiede idiotie 'syndroom van Down' [1923; Pinkhof], dan mongooltjes 'kinderen met het syndroom van Down' [1925; Vaderland].

Ontleend aan Engels Mongol 'iemand met het syndroom van Down' [1866; OED], oorspronkelijk 'iemand uit Mongolië' [1613; OED], ontleend aan Middelfrans Mongal (Nieuwfrans mongol), bn. 'bij Mongolië horend' [1540; TLF] en zn. 'inwoner van Mongolië' [1721; TLF], een Mongools etnoniem met onbekende etymologie. In Nederland was bij de ontlening sprake van betekenisuitbreiding van Mongool, eerder Mongol, dat ook 'inwoner van Mongolië' betekende [1710; WNT Aanv.]. Eerder kwam al voor bn. Mongols(e) 'uit Mongolië' [1651; WNT voet].

De naamgeving, die berust op zekere overeenkomsten in uiterlijk tussen etnische mongolen en mensen met het Down-syndroom, wordt voor het eerst aangetroffen in een tekst van de Britse medicus J.L.H. Down (1828-1896). De benaming wordt nu als beledigend beschouwd. Ze dateert uit de tijd dat de misvatting heerste dat de Mongolen een minderwaardig ras waren.

Fries: mongoal

< >