Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

gipskruid

betekenis & definitie

gipskruid zn. 'plantengeslacht (Gypsophila)'
categorie: geleed woord

Nnl. gipskruid 'een soort steenbreek' [1872; van Dale], gipskruid 'gypsophila, ook wel gaffelsteng en gipsminner' [1889; WNT gips], zeepbloem, een soort van gipskruid [1898; van Dale]. Eerder al bekend onder de naam gipsminner [1789; WNT gips].

De oudere naam gipsminner is een vertaling van de Latijnse naam gypsophila, letterlijk 'gipsminner', van Grieks gúpsos 'kalk', zie gips, en phílos 'dierbaar, vriend', zie -fiel, wrsch. omdat gipskruid oorspronkelijk op kalkhoudende grond groeit. Het tweede lid van de samenstelling is later vervangen door het veel gebruikelijker -kruid, zie kruid.

< >