Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

extravagant

betekenis & definitie

extravagant bn. 'buitensporig'
categorie: leenwoord

Vnnl. extravagant 'buitensporig' [1650; Hofman], 'buitensporig, uitbundig' [1654; Meijer]; nnl. 'met afwijkende opvattingen' [1710; WNT Aanv.]. Eerder als zn. extravagant 'buitenissigheid' [1622; Stall.].

Ontleend aan Frans extravagant, oorspr. 'wat niet in de verzameling canonieke geschriften opgenomen is' [extravacant 1374; Rey], 'uitermate' [ca. 1380; Rey], 'bizar' [16e eeuw; Rey] < christelijk Latijn extravagans 'niet opgenomen in de verzameling pauselijke besluiten', gevormd uit Latijn extrā- 'buiten-' en vagāns, teg.deelw. van vagārī 'dwalen, zwerven', zie vagant, vagebond.

< >