Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

eigenwijs

betekenis & definitie

eigenwijs bn. 'eigenzinnig'
categorie: geleed woord, leenwoord

Mnl. eyghenwijs 'id.' [1466; MNW-P]; vnnl. eyghen-wijs 'id.' [1617; WNT verwarring].

Wrsch. ontleend aan mnd. eigenwīs 'eigenzinnig', gevormd uit eigen en wīs 'manier', zie wijs 1, dus eigenlijk 'op zijn eigen manier'. Het WNT noemt eigenwijs een terugvorming uit het zn. eigenwijsheid, dat inderdaad al eerder geattesteerd is, als eyghenre wijsheit [1380-1400; MNW-P].

< >