Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

devoot

betekenis & definitie

devoot bn. 'godvruchtig; geheel toegewijd'
categorie: leenwoord

Mnl. deuoteleke (bw.) 'op godvruchtige wijze' [1280; CG II, Kerst.], met devoten gebede (datief mv.) 'met vrome gebeden' [1393; Claes 1994a], devoet 'toegewijd aan god' [1486; MNW].

Ontleend aan Latijn devotus 'toegewijd aan de goden, geofferd', deelw. van devovēre 'toewijden, offeren', gevormd uit het voorvoegsel dē- 'weg, afzonderlijk', zie de-, en vovēre 'een plechtige gelofte doen', zie votum, votief.
devotie zn. 'vroomheid; verering'. Mnl. deuotien 'vrome handelingen' [1236; CG II, En. Cod.], deuocie 'vroomheid' [1265-70; CG II, Lut.K]. Ontleend aan Latijn devotio 'id.'. Afleiding van devotus.

< >