Inleiding: De Geschiedenis behandelt feitelijk de ontwikkeling van al wat de mens kent en heeft ervaren. De stof is dus geheel onbegrensd en eerste plicht van de historicus is een keuze te doen: wat zal hij wel, wat zal hij niet vermelden? Geldt dit bij het samenstellen van elk geschiedeniswerk, het is een nog strenger eis, wanneer in een systematische opzet een denkbeeld gegeven moet worden van wat de geschiedenis heeft gepresteerd.
Naar volledigheid is dan ook in het volgende niet gestreefd, in zoverre, dat geenszins getracht is een zo groot mogelijk aantal feiten te vermelden. Van wat de geschiedeniswetenschap heeft bereikt voor onze kennis omtrent wat vóór onze tijd is voorgevallen en gedacht en tot stand gebracht, kan slechts een indruk worden gegeven, geen volledig beeld; hoe deze wetenschap tot die kennis is gekomen, kan in beknopte vorm beter worden weergegeven.
De behandeling hiervan dient vooropgesteld te worden en eerst wordt dan ook uiteengezet, welke problemen aan de geschiedenis als wetenschap worden gesteld, welke zekerheid zij geeft, welke mogelijkheden zij biedt, haar algemene betekenis voor de vorming van onze levensbeschouwing en welke plaats zij in die levensbeschouwing inneemt. Ook dit heeft zijn geschiedenis, die men zal vinden in het hoofdstuk, dat de historiografie in haar ontwikkeling beschrijft, waarin dus geschetst wordt hoe de voornaamste van haar beoefenaars hun taak in de loop der tijden hebben opgevat.
Een belangrijke vraag hierbij is die naar de wijze waarop wij tot onze kennis van het verleden komen en hoe anderen daartoe meenden te kunnen komen. Men vindt een en ander hierover in het hoofdstuk over de geschiedenisbronnen.
Een deel van deze bronnen vereist een afzonderlijke behandeling: de Diplomatiek of Oorkondenleer. Onder ‘historische problemen’ worden niet de vraagstukken verstaan die de geschiedeniswetenschap in het algemeen stelt, want deze komen telkens bij elk der onderdelen ter sprake.
Wanneer we echter ons rekenschap geven van wat de geschiedenis kan betekenen voor onze levensbeschouwing, dan rijzen allerlei vragen; het was alleen mogelijk enkele ervan te belichten, b.v. hoe de vraag naar de verhouding tussen individu en gemeenschap — een algemene vraag in ons levensbeeld — door de geschiedeniswetenschap kan worden beantwoorden hoe, andersom, deze algemeen sociologische kwestie haar invloed heeft op onze geschiedbeschouwing. Een ander, dergelijk historisch probleem, dat op de grens van geschiedenis en filosofie ligt, is de vraag naar de factoren en drijfveren van de ontwikkeling, de leer der historische evolutie.Sommige onderdelen van de geschiedenis zijn uitgegroeid tot afzonderlijke wetenschappen, met eigen methoden en problemen. Zij hebben voor de beoefening der geschiedeniswetenschap en voor de vorming van onze kennis van het verleden een bijzondere betekenis en kunnen daarom als ‘hulpwetenschappen’ worden aangeduid, een naam die in zekere zin ook gegeven zou kunnen worden aan wetenschappen als ethnografie, economie, sociologie. Maar deze onder de ‘historische hulpwetenschappen’ te rangschikken, zou aan hun eigen betekenis geen recht doen; in hoeverre zij óók hun dienst aan de geschiedenis kunnen bewijzen, blijkt uit de algemene inleiding op dit deel. Wel behandeld worden onder deze hulpwetenschappen o.a. de Archaeologie, die op een overeenkomstige wijze de kennis der geschiedbronnen inleidt, als de Praehistorie de geschiedenis in ruime zin; de Filologie, die het verband legt tussen taal- en letterkunde en de historie, en de Palaeografie, die tevens iets vertelt van de ontwikkeling van ons schrift; de Tijdrekenkunde of Chronologie, welker betekenis voor de geschiedenis zonder meer duidelijk is; de Numismatiek of Muntkunde en de Genealogie of Geslachtskunde, welke kostbare gegevens voor de historie leveren en op zichzelf onderdelen van de geschiedenis zijn.
Van de resultaten van het onderzoek der historici, onze kennis dus van het verleden, ware het mogelijk op verschillende manier een indruk te geven. Het meest gewone is de chronologische behandeling van de culturele, godsdienstige economische geschiedenis van Europa en de voornaamste gebieden daarbuiten en een overzicht van de politieke geschiedenis der verschillende landen, elk afzonderlijk ofwel in groepen verenigd, na elkaar of synchronistisch. Men begrijpt, dat zulk een overzicht hier wel zéér beknopt zou moeten zijn, er bestaan bovendien hiervoor een aantal goede, meer of minder uitvoerige handboeken (enkele hiervan worden hieronder genoemd) waarin men deze stof vaak voortreffelijk behandeld vindt. Daarom werd hier de voorkeur gegeven aan een andere behandeling. Na een summier overzicht van de praehistorie, waarin vooral op de indeling in tijdperken gewezen en hieraan de geleidelijke ontwikkeling van de menselijke beschaving gedemonstreerd wordt, vóórdat zij de kennis van het schrift verwierf, wordt in een tiental hoofdstukken de ontwikkeling in de loop der tijden van bepaalde instellingen en gedachtencomplexen uiteengezet. De cultuurgeschiedenis komt hierdoor beter tot zijn recht en de lezer krijgt een antwoord op deze voor zijn wereldbeeld zo belangrijke vraag: hoe is de samenleving en de gedachtenwereld ontstaan waarin wij leven, en welke is de historische betekenis van onze instellingen? In deze ontwikkelingsreeksen is bijna uitsluitend aandacht besteed aan Europa en de Verenigde Staten, omdat het hier gold onze cultuur te verklaren.
In het tegenwoordig wereldgebeuren spelen echter Japan, China en Voor-Indië zulk een voorname rol als politieke factoren, dat het wenselijk was de ontwikkeling van de regeringen in de beide eerstgenoemde en het ontstaan van de eigenaardige kaste-maatschappij in Indië mede in het kort te schetsen. Onze beschaving is voortgekomen uit die van Griekenland en Rome in de Oudheid, het lag dus voor de hand, bij bijna alle ontwikkelingsreeksen, met deze landen te beginnen en daarbij terug te gaan op het Nabije Oosten, Egypte en Mesopotamië, die de bakermat van onze cultuur kunnen worden genoemd. Wanneer men meent, dat hierbij een al te grote beknoptheid is betracht, dan bedenke men, dat de mate van uitvoerigheid afhankelijk is van de mate van betekenis die elke periode of gebied heeft voor de huidige cultuur. Voor de geschiedenis van het krijgswezen, welke in deze reeks ook op zijn plaats zou zijn, moet verwezen worden naar Deel IX, waar de geschiedenis der techniek en dus ook die van de oorlogstechniek zal worden behandeld.
Tenslotte geven een aantal synchronistische tabellen een overzicht van de belangrijkste feiten uit de politieke geschiedenis, terwijl een aantal kaarten de ontwikkeling van de staten en hun koloniën duidelijk maken.
H. A. ENNO VAN GELDER
H. Gosses en N. Japikse, Handboek tot de Staatkundige Geschiedenis van Nederland, 3de dr. 1947.
J.Romein, De lage landen bij de zee, 2de dr. 1940.
P. J. Blok, Geschiedenis van het Ned. Volk, 4 dln, 3de dr. 1924-1926.
H. Pirenne, Histoire de Belgique, 7 dln, 3de dr. 19091932.
J. W. Berkelbach van der Sprenkel e.a., De Pelgrimstocht der mensheid, 2de dr. 1938.
Wereldgeschiedenis, onder redactie van Berkclbach van der Sprenkel, Brandt en Ganshof, 5 dln, 1938-1940.
L. Halphen et P. Sagnac, Peuples et Civilisations, histoire générale, 20 dln, gedeeltelijk 2de dr. 1941 e.v.
W. L. Langer, The rise of modern Europe, 12dln(Amer.). 1941.
H.A.L. Fisher, Geschiedenis van Europa,! dln, 1939-1940.
Propylaen-Weltgeschichte, 10 dln, 1929-1933.
Weltgeschichte in gemeinverstandl. Darstellung, herausgeg. von L. M. Hartmann, 14 dln, 1919 e.v.