Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Het wassen met zware vloeistof

betekenis & definitie

Voor niet al te zware mineralen zou nog wel een vloeistof te vinden zijn die zulk een hoog s.g. heeft, dat een der te scheiden mineralen erop gaat drijven en andere zinken. Voor steenkool heeft men zulke vloeistoffen al gevonden en in de practijk toegepast.

De zware vloeistof wordt gevormd door een suspensie van fijne, vrij zware mineralen in water. Het is ook geprobeerd met een zeer sterke oplossing van CaCl2 in water, doch zonder succes.

De suspensies hebben het grote voordeel, dat het suspensiemateriaal veel gemakkelijker door afspoelen en indikken is terug te winnen. Dit suspensiemateriaal kan zijn bariet (zwaarspaat, BaS04) in de barietwas, magnetiet in het Tromp-procédé, löss in het löss-procédé.A. F. Taggart, Handbook of Miner al Dressing; Ores and Indus trial Miner als, 1945.
H. Schennen, F. Jüngst und E. Blumel, Lehrbuch der Erzund Steinkohlenaufbereitung, 1930.
J. J. Bootsgezel, Steenkool, haar ontstaan, vervanging en veredeling, 1927.
G. Agricola, De Re Metallica, oorspr. uitgave 1556, herdruk in het Duits 1928.
A. M. Gaudin, Principles of Mineral Dressing, 1940.

Opleiding Het valt niet te ontkennen dat de mijnbouw moet kunnen beschikken over bekwame arbeiders en leiders en daarom wordt speciale aandacht besteed aan de opleiding van het personeel. Dat men in Delft opgeleid kan worden voor mijnbouwkundig ingenieur weet natuurlijk iedereen. In Heerlen bestaat een Mijnschool, waar men een goede opleiding kan volgen voor mijnbouwkundig opzichter. De oude gewoonte, dat de opzichter zonder opleiding uit de arbeiders voortkwam, is voorbij; de gelegenheid voor de arbeiders om opzichter te worden, bestaat echter nog wel, maar dan ook op degelijke wijze en op wetenschappelijke grondslag. Daartoe worden de geschikte personen uit de arbeiders uitgezocht nl. zij, die behalve een zeker intellect, ook door hun persoonlijkheid en gedrag een zeker overwicht op anderen uitoefenen en leiding kunnen geven.

Dit wat opleiding van het kader betrof; bij wijze van spreken kan ieder arbeider het tot hoofdopzichter brengen. Ook voor de arbeider bestaat een opleiding. Ik wijs hier in de eerste plaats op de Ondergrondse Vakschool, de O.V.S., waar jeugdige a.s. mijnwerkers een opleiding krijgen voor mijnwerker; de jongens van 14 tot 18 jaar, die nog niet ondergronds mogen werken en de lagere school hebben doorlopen, krijgen theoretische en practische lessen in mijnbouw, waarbij ze een hele mijn met pijlers en al aanleggen in de steenberg; ook leren ze sport beoefenen en wordt aan hun geestelijke opleiding zorg geschonken. En zijn ze eenmaal 18 jaar oud, dan kunnen ze met de opgedane kennis hun ondergrondse loopbaan beginnen als sleper, ook ondergronds wordt op de persoonlijke eigenschappen gelet; na twee jaar ondergronds werk kan de sleper hulphouwer worden en dan meteen opgeleid worden voor houwer. Daarvoor moet hij dan tenslotte een examen doen, waarbij hij theoretisch en practisch moet aantonen dat hij een volleerd mijnwerker is en dan kan hij trots zijn op zijn houwerstitel. De houwer kan het zonder mijnschool ook nog verder brengen — voorlieden en schudgootmeesters, schiethouwers enz. zijn onder de mijnwerkers degenen die leiding hebben te geven aan een kleine groep mede-arbeiders; de meester-houwers hebben het weer verder gebracht en doen weer belangrijker werk; zij kunnen zelfs als hulpopzichter dienst doen.

< >