Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Immuniteit, anaflaxie en allergie

betekenis & definitie

Hoe zeer de dispositie van het organisme tegenover infectiekiemen, giftige en aanvankelijk ongiftige eiwitten in negatieve of positieve zin gewijzigd kan worden, leren ons de volgende voorbeelden.

Mensen die eenmaal mazelen, pokken of tyfus hebben doorstaan, maken bij herbesmetting niet licht deze infectieziekten meer door. Hun constitutie is bij de eerste kennismaking met het virus of de bacillen gewijzigd, zij zijn er onvatbaar, ongevoelig (immuun) voor geworden. Deze verworven immuniteit is actief tot stand gekomen en specifiek, d.w.z. gericht tegen de bepaalde ziektekiemen, waarmee de mens vooraf kennis heeft gemaakt. In het bloed circuleren z.g. immuunstoffen, welke in de bovengenoemde gevallen direct verzwakkend of vernietigend (bactericied) op de bepaalde ziektekiemen inwerken. De actieve immuniteit kan jaren bestaan. Men heeft van deze wetenschap gebruik gemaakt om de mens te behoeden voor infectiekiemen (kunstmatige, actieve immunisatie) door ze in verzwakte of dode toestand (vaccin) toe te dienen.

Voor de totstandkoming van een actieve immuniteit is een zekere tijd nodig. Men kan het immunisatieproces ook buiten het menselijke lichaam laten afspelen, b.v. bij het dier, en vervolgens de door het dier gevormde immuunstoffen, in het bloedserum aanwezig, bij de mens inspuiten (passieve immunisatie). De passieve immuniteit verdwijnt na korte of langere tijd, maar is aanwezig direct na de inspuiting.

P. Ehrlich (1891) maakte dieren ongevoelig voor giftige eiwitten van plantaardige oorsprong (bloedgiffen: ricine en abrine) door ze aanvankelijk kleine, ongiftige doses in te spuiten. Met het serum dezer dieren kon hij andere weer passief immuniseren. Ehrlich nam aan, dat in het bloed dezer dieren antiricine resp. antiabrine aanwezig was. Deze proeven zijn ook bevestigd voor giftige eiwitten van dier-lijke oorsprong (aalserum, slangengif). Immuniteit voor bacteriegiffen (-toxinen) kan men ook verwekken b.v. door difterie- en tetanustoxinen.

De infectiekiemen, giffen van dierlijke, plantaardige en bacteriële oorsprong, zijn eiwitten, z.g. antigenen, in staat in het menselijke lichaam specifieke antistoffen te verwekken, die in overmaat gevormd worden en vrijkomen in het bloed. Men vermoedt, dat deze stoffen ontstaan in de cellen van het z.g. reticulo-endotheliale systeem (zie blz. 286). Deze dispositiewijziging berust op het voor de dag komen van een bijzonder constitutioneel vermogen, waarvan de medicus zich bedient in de strijd tegen de infectiekiemen enz.

Doch zo gunstig is de zaak niet altijd. Charles Richet ontdekte in 1902, dat, wanneer hij bij honden een giftig eiwitlichaam, getrokken uit de zee-anemoon, de eerste keer in ongiftige dosis en een zekere tijdsduur later (incubatie-tijdperk) in een tweede gelijke of zelfs nog kleinere dosis inspoot, de honden dan hevig ziek werden en zelfs binnen enkele uren stierven. Deze verworven overgevoeligheid noemde Richet anafylaxis (zonder beschutting). Men spreekt in dit geval ook van actieve anafylaxie. De reactie na de tweede inspuiting noemt men anafylactische shock. Verricht men de reïnjectie niet in het bloed maar onder de huid, dan ziet men locaal na meer inspuitingen een heftige ontsteking, zelfs necrose (versterf) ontstaan (faenomeen van Arthus, 1903). Arthus stelde zelfs vast, dat het eiwit aanvankelijk niet giftig voor het organisme behoefde te zijn, maar wel moest zijn soort-vreemd,nieteigen aan de eiwitten van het organisme, b.v. melk en paardenserum.

Von Pirquet stelde in 1905 de fundamentele betekenis dezer laboratoriumproeven voor de menselijke pathologie vast. Hij zag de overeenkomst van de z.g. serumziekte, welke ontstaat wanneer men voor de tweede keer b.v. paarden serum waarin zich difterie-antitoxinen bevinden na een zekere tijdsduur bij patiënten inspuit, met de anafylactische shock. Men kent ook de passieve anafylaxie door overdracht van het serum van overgevoelige dieren op gezonde. Deze anafylaxie is ook weer specifiek, nl. voor een bepaald eiwit (1907) en van korte duur.

Schuitz en Dale (1913) toonden aan dat de anafylaxie bij dieren aan een bepaald orgaan verbonden was, zelfs aan bepaalde cellen gebonden zou zijn. De anafylactische symptomen en shock komen tot stand, doordat de aan de cel gebonden antilichamen met het toegevoegde homologe antigeen in reactie gaan, waardoor de cellen geprikkeld worden. Henry Dale meent dat bij deze reactie histamine vrijkomt die verantwoordelijk gesteld moet worden voor de ziekelijke uitingen. Immers histamine bij dieren ingespoten, kan dezelfde shockverschijnselen veroorzaken. Het antigeen, ook weer een eiwit, noemt men in deze gevallen anafylactogeen of allergeen. Von Pirquet en Schick nl. spreken liever van allergie dan anafylaxie, immers het organisme is door de . eerste of sensibiliserende injectie veranderd in zijn reactievermogen, reageert anders op de tweede injectie. De constitutie met haar dispositie is gewijzigd. Het woord allergie heeft zich in de medische literatuur ingeburgerd en men spreekt ook van allergische ziekten.

Hiertoe behoren o.a. de reeds genoemde serumziekte welke zich na inspuiting (parenteraal) openbaart, verder de idiosyncrasie. Een ieder kent wel mensen, die bepaalde spijzen of dranken niet straffeloos kunnen nuttigen, b.v. kippeneiwit of melk, kreeft, aardbeien, varkensvlees enz. Enige tijd na de maaltijd bespeurt men misselijkheid, moet braken en krijgt diarrhee, of wel er ontstaan over het gehele lichaam jeukende blaren (urticaria). Men spreekt in deze gevallen van voedsel-idiosyncrasie. Er bestaat ook idiosyncrasie voor geneesmiddelen, zoals aspirine, antipyrine, kwik, jodium en jodoform . Primula veris en ipecacuanha kunnen via de ademhalingswegen voor de overgevoeligen onaangename gevolgen hebben. Terecht zal men opmerken, dat dus nieteiwitachtige producten eveneens als allergeen kunnen optreden. Men neemt echter aan, dat b.v. kwik, jodium, enz. bij de overgevoeligen zich met lichaamseiwitten binden tot een voor het lichaam vreemd eiwit.

Tot de allergische ziekten behoren ook bepaalde vormen van asthma, verder hooikoorts, welke veroorzaakt wordt door het stuifmeel van bepaalde grassoorten, sommige vormen van eczeem en migraine. Tenslotte blijve niet onvermeld de z.g. fysische allergie tegenover hitte, koude, zonlicht en mechanische prikkels.

G. O. E. LIGNAC

Warren T. Vaughan, Allergy, strangest of ail Maladies 1944.

P. Kallós, Fortschritte der Allergielehre, 1939.

< >