Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Sociofysiologie

betekenis & definitie

a.Wat is Sociofysiologie?

b.Wat de fysiologie reeds voor de maatschappij deed en doet.
c.Was de maatschappij tevreden met wat de fysiologie reeds deed?
d.Wat deed en doet de maatschappij voor de lichaamsverrichtingen van de mens?

a. De fysiologie of verrichtingsleer behandelt de (lichamelijke) verrichtingen. Met verwondering neemt elk, die in de eerste plaats belang stelt in de fysiologie van de mens, kennis van de in de wetenschap gangbare indeling in vegetatieve en animale functies, verrichtingen dus, die kenmerkend voor het plantaardig en voor het dierlijk leven zouden zijn. Aan zuiver menselijke verrichtingen is men nog niet toegekomen, wil men althans niet aannemen, dat de lichamelijke verrichtingen van de mens, voor zover zij niet aan die van de planten herinneren, volkomen overeenstemmen met die der dieren.

Welke verrichtingen vallen nu onder de ene en welke onder de andere groep? Spijsvertering, ademhaling, bloedsomloop, verrichtingen, die zich afspelen binnen de afgesloten wereld van het individu (de enkeling) zijn z.g. vegetatieve functies. Animaal worden genoemd die ver, . , richtingen, waardoor het individu in wisselwerking treedt met de buitenwereld, met soortgenoten, andere levende wezens of ook met de niet levende omgeving. Richt men zijn aandacht op deze groep, dan blijkt zij zich in tweeën te splitsen: het individu neemt energie op uit de buitenwereld, is ontvankelijk voor natuurkundige energie in allerlei vorm, en in de tweede plaats is het individu actief en doet het zijn energie van zich uitgaan en inwerken op het hem omringende.

De eerste afdeling omvat de zintuigelijke verrichtingen: het zien, het waarnemen van lichttrillingen, het horen, het waarnemen van geluidstrillingen, het ruiken en het proeven (beide berustend op het herkennen van chemische structuren), het voelen of tasten, het gevoelig zijn voor mechanische energie. Dit waren vanouds de vijf classieke zintuigen, maar in de loop der tijden ontdekte men in de onmiddellijke nabijheid van het gehoororgaan en zelfs nauwer er mee samenhangend dan men eerst dacht, het evenwichtszintuig. Ontdekte men, dat de huid niet alleen op drukgewaarwordingen was ingesteld, maar ook op het waarnemen van kou, warmte en pijn, zodat men naast een tast- of drukzin een kou-, een warmtezin en een pijnzin onderscheidde. Ook bleek nog een diep gevoel te bestaan, dat men tevoren niet gekend had en dat toen een groot aandeel in de levensverrichtingen bleek te nemen.

Door de tussenkomst van onze zintuigen hebben wij een voorstelling van de wereld, waarin wij leven en het zijn vooral de gezichtszin en het oppervlakkig en diep gevoel, die bij het jonge individu onder voortdurende wederzijdse toetsing de optische en haptische (Gr. haptein = aanraken) ruimte om ons opbouwen.

Het zal geen verwondering wekken, dat de scheiding tussen fysiologie en psychologie, tussen de leer van de lichamelijke en die van de geestelijke verrichtingen, niet scherp getrokken kan worden. Hoe wil men de functie der zintuigen leren kennen, zonder de zintuigsprikkel als gewaarwording te beoordelen? En daarmee heeft men toch zonder dat men het bemerkte de grens tussen het lichamelijke en het geestelijke overschreden.

De verrichtingen, waarbij energie van het lichaam uitgaat en op de omgeving inwerkt, zijn i. h. a. bewegingen, spierverrichtingen, waarbij weer moeilijk een scherpe grens is te trekken tussen het aandeel der verrichting, dat perifeer, zuiver lichamelijk is en dus tot het gebied der fysiologie behoort en dat waar men reeds ongemerkt op meer centraal terrein is aangekomen, in het gebied van het innerlijk, zodat men zelfs spreekt van psychomotoriek. Hoe wil men iets van de menselijke motoriek, het fijne en samengestelde spel der menselijke spieren, bestuderen zonder aan de psychische achtergrond van deze bewegingen aandacht te geven? Alweer is men dan niet meer op het gebied der fysiologie, maar op dat der psychologie.

Dit heeft te meer zin, omdat men heeft leren inzien van hoe overgroot belang deze motorische verrichtingen, de spierfuncties dus, zijn voor de vorming van het innerlijk. Meende men in een vroeger tijdperk, dat de geest zich vormde op grond van al wat hem langs de weg der zintuigen bereikte, hetgeen wel volkomen begrijpelijk is, als men zich voorstelt hoe energie van buiten door de bijzonder geschikte ontvangtoestellen de weg naar binnen vindt, in later tijd heeft men ingezien, dat ook de uitgaande energie, alle spiersamentrekking, iedere houding, iedere beweging, iedere handeling, ieder gebaar, invloed op het eigen innerlijk heeft, zoals de afgeschoten kogel het schietwerktuig doet trillen.

Is van de gaafheid der vegetatieve verrichtingen en van de voorwaarden, die deze geboden worden, het lichamelijk welzijn en tenslotte het lichamelijke bestaan afhankelijk, door de wijze waarop de z.g. animale verrichtingen zich voltrekken en ontwikkelen wordt een uiterlijk-innerlijk deel van het individu tot ontplooiing gebracht, dat voor de omgeving van het grootste belang is. Voor zover men geneigd zou zijn, daarbij te zeer het gewicht op zintuigelijk gebied te zoeken en de tegenkant, die der motoriek, te verwaarlozen, moge de vraag gesteld worden, hoe men zich een zuiver zintuigelijke werking, zonder motoriek, denkt: een zien zonder kijken, een horen zonder luisteren, een voelen zonder tasten.

Hoe ontwikkelen zich de animale verrichtingen bij de mens, hoe vormen zij zich in de jeugd, hoe verkwijnen zij in de ouderdom? Hierop zijn verschillende antwoorden te geven, maar nooit zal men kunnen ontkennen, dat deze functies bij hun ontwikkeling de invloed ondervinden van het samenleven der mensen, van de maatschappij dus, waarin de individuen verenigd zijn. Naar gelang van de hoedanigheden der maatschappij nemen de menselijke verrichtingen verschillende vormen aan, die op hun beurt de maatschappij een bepaald karakter verlenen.

Het is dus zinvol, de menselijke verrichtingen te beschouwen in hun samenhang met de maatschappij en het is de sociofysiologie, die dit als haar taak beschouwt.

Even droevig als het is, al wat maatschappelijk is, te zien als een inbreuk op een in het verre verleden verondersteld gaaf, natuurlijk bestaan, even verkeerd is het, het maatschappelijke als iets onveranderbaars, dwingends te zien, waaraan de lichamelijke verrichtingen der mensen zich hebben aan te passen.

Het is de wetenschap der wisselwerkingen tussen menselijke verrichtingen en maatschappij, die, hetgeen op dit gebied mogelijk en wenselijk is, onderzoekt en aanwijst.

b. Niet de officiële fysiologie, zoals die aan de universiteiten wordt beoefend en gedoceerd, maar toch een vak, dat onmiskenbaar tot de fysiologie moet worden gerekend, wordt herhaaldelijk door de maatschappij te hulp geroepen. Telkens als de maatschappij, een maatschappelijke instantie, inlichtingen wenst betreffende de lichamelijke toestand van een of meer harer leden, zal zij in de eerste plaats vragen, welke prestaties kunnen geleverd worden, veel meer dan b.v. welke uiterlijke eigenschappen van afmeting, vorm en kleur bij hen zijn waar te nemen. Wel zal men trachten de samenhang tussen bouw en verrichtingen te ontdekken, opdat men op den duur gemakkelijk en snel uit het eerste tot het tweede zal kunnen besluiten.

Dergelijke fysiologische onderzoekingen met maatschappelijke drijfveren worden samengevat onder de naam: keuringen. Men keurt voor een beroep, voor sport, voor het huwelijk, voor een levensverzekering, enz.

Bij deze keuringen zal men met vele factoren (geslacht, leeftijd, gestelde eisen) rekening moeten houden. Doel is te weten in hoeverre de verrichtingen van het te onderzoeken individu normaal zijn, in hoeverre hij gezond is, omdat men daaraan een voorstelling van zijn geschiktheid voor arbeid en huwelijk, voor het leven zelf, verbindt.

Het spreekt vanzelf, dat men bij deze beoordeling over een grote reeks normen zal moeten beschikken. Leeftijd, sexe, herkomst en individuele voorgeschiedenis zullen hun invloed doen gelden. Om een enkel voorbeeld te noemen: spierverrichtingen zullen anders zijn naarmate men met een kind, een volwassene of een grijsaard te maken heeft, naarmate zij door een man of door een vrouw worden uitgevoerd, naarmate men met een Scandinaviër of met een Italiaan te doen heeft, met een Nederlander van Saksische of van Friese afkomst, naarmate men een kapper of een zeeman beschouwt. Deze verschillen zijn niet uitsluitend en zelfs niet in hoofdzaak kwantitatief.

Het spreekt evenzeer vanzelf, dat men pas al doende over dergelijke normen zal kunnen gaan beschikken. Vanwaar zouden wij deze kennen, als het niet was door talrijke (onder bepaalde voorzorgen voor goede vergelijkbaarheid der uitkomsten) uitgevoerde onderzoekingen? Hiermede komen wij op het gebied der sociofysiologie. Keurende artsen hebben gegevens verzameld, maar zij hebben deze in het algemeen begrijpelijkerwijze niet in samenhang kunnen verwerken. De boven bedoelde normen kwamen •dus in de loop der tijden nog niet ter beschikking en de beoordeling van de uitkomsten der keuringen geschiedde grotendeels op grond van de persoonlijke ervaring van deze artsen. De waarde van deze ervaring wordt niet verkleind, wanneer men opmerkt, hoe zij toch nooit een algemeen en vast uitgangspunt kan vormen, o.a. omdat zij niet op anderen kan worden overgedragen.

c.De maatschappij kan uiteraard niet geheel bevredigd zijn. Haar opgave aan de fysiologie is: het verschaffen van gegevens (zo uitgebreid en hanteerbaar mogelijk), waaruit duidelijk zou blijken op welke wijze en in welke mate de maatschappij zoveel mogelijk nut en zo min mogelijk last van elk individu kan hebben. Nut in de vorm van te presteren arbeid, van aandeel in de verzekering van het nageslacht. Last in de vorm van noodzakelijke voeding, kleding, woning, onderwijs en vakopleiding; verpleging bij ziekte, verzorging in de ouderdom.

Deze taak zal de fysiologie nooit kunnen aanvaarden zonder zich af te vragen in hoeverre het belang der individuen, der mensen zelf, samenvalt met wat de maatschappij eist en aanbiedt. Het blijkt dan, dat het streven der maatschappij vaak bepaald nadelig is voor de individuen, des te meer naarmate de maatschappij zich in staatsvorm gekristalliseerd voordoet.

Hoe drukken wij de positieve waarden, waarnaar zowel de maatschappij als het individu streeft, uit? Het nut, waarnaar de maatschappij tot nog toe streeft, is van economische aard; voor het individu kan geluk voor zichzelf en anderen slechts het doel zijn.

Dit laatste brengt ons tot de vraag, of tussen de lichamelijke verrichtingen van de mens en zijn geluk een rechtstreekse wisselwerking bestaat, een vraag, die volop bevestigend beantwoord moet worden. De bekende uitspraak: een gezonde geest in een gezond lichaam, zegt dit nog niet geheel.

Zowel de vegetatieve als de animale verrichtingen, vormen de grondslag voor het geluk van de mens. De factoren uit de eerste groep zijn niet in staat tot die vormen van geluk te leiden, die gevolg zijn van factoren uit de tweede groep waarop wij onze aandacht richten.

Gezichtsindrukken, gehoorsindrukken, maar ook gewaarwordingen langs de weg der andere zintuigen inwerkend, bepalen voor een groot deel het geluksgevoel. Deze prikkels komen in bepaalde delen van de hersenschors aan, waardoor bewuste waarneming mogelijk wordt, maar van deze schorsgebieden voeren banen naar een ander en meer primitief gedeelte van de hersenen, waar zij aanleiding geven tot blijdschap of droefheid, tot gevoelens van geluk of ongeluk.

Het doen werken van onze spieren voert langs vele wegen tot verhoging van ons gevoel van welbehagen en geluk. Bij spierarbeid worden de vegetatieve verrichtingen bevorderd, ademhaling, bloedsomloop, de gehele stofwisseling worden aangezet, de lichaamstemperatuur stijgt, kortom men leeft intensiever dan in rust, hetgeen in het algemeen aangename gewaarwordingen oproept.

Belangrijker is nog,dat zich in en bij de spieren tal van zintuigjes bevinden, die door de spanningen en rekkingen, die bij het samentrekken der spieren ontstaan, geprikkeld worden; deze. prikkels gaan naar het primitieve gedeelte van de hersenen, waar de affecten, de gevoelens zetelen. Daar geven zij eensdeels aanleiding tot geluksgevoelens, anderdeels maken zij het met behulp van aangrenzende hersengedeelten mogelijk, dat de spierbeweging zelf in wisselwerking komt te staan met deze gevoelens: de bewegingen worden vloeiend, harmonisch, rhythmisch, hetgeen opnieuw langs vele wegen het geluk bevordert; het vloeiend bewegen is aangenaam, zowel voor degene, die beweegt als voor hem, die deze bewegingen waarneemt, en vermoeienis treedt dan pas na zeer lange tijd op.

De uit de werkende spieren en hun omgeving toestromende prikkels verhogen het zelfbewustzijn: ‘men voelt zich' in de ware zin des woords. Ook voelt men zich vrijer tegenover de zwaartekracht, de houding verbetert, omdat tengevolge van de spierarbeid alle spieren van het lichaam wat meer spanning krijgen. Ditzelfde kan ook zijn oorzaak hebben in zintuigeiijke prikkels als zien en horen: in vreugde gaat men rechtop met lichte tred, in droefheid gebogen met slepende stap.

In dit alles is de mens gedeeltelijk passief: hij ziet, hoort en doet, wat voor hem bestemd is; gedeeltelijk kan hij actief zijn: het schone zoeken voor gezicht en gehoor en vooral de arbeid zoeken. Gelukkig degene, die zodanig werk heeft, dat zijn spieren zich voldoende moeten inspannen om zijn geluksgevoel te onderhouden! Dubbel gelukkig degene, die zich bovendien met oog of oor over de uitkomsten van zijn arbeid kan verheugen!

Brengt de aard van de arbeid het werken der spieren tot een minimum terug, dan zoeke men in de eerste plaats compensatie (vergoeding) in de voortbeweging: men ga te voet i.p.v. per tram en dergelijke. In de tweede plaats is het zeer goed mogelijk naast de eigenlijke vakarbeid ander werk uit liefhebberij te doen; als het kan kieze men dit in verband met de mogelijkheid tot spierarbeid: tuinieren, timmeren, enz. Ten slotte blijft de mogelijkheid, in sport of gymnastiek de noodzakelijke vergoeding te vinden.

Van de zijde van het eigen innerlijk bezien,dan is alle spierwerk een uiting, begrijpelijkerwijze des te meer, naarmate de spierarbeid aangepast is aan het innerlijk, des te minder naarmate hij van buiten af bepaald wordt. Zeer bijzonder staan de spieren, die voor spreken dienen, in dienst van de uiting. Het in goede vorm spreken over eigen innerlijke ervaringen is een veelzijdige bron tot geluk, hetgeen vooral in Nederland te weinig erkend is.

d.De maatschappij tracht inderdaad voor de verrichtingen der mensen te zorgen. In vele opzichten is zij daarbij als een onverstandige moeder, en bedreigt zij ons met verwenning. Deze verwenning, het ver houden van allerlei prikkels, die zouden kunnen schaden, maar in werkelijkheid reacties (verweer) in het lichaam oproepen, die heilzaam zijn, voert tot verschijnselen, die bekend staan als domesticatie en urbanisatie. De term domesticatie wordt vooral gebruikt om aan te duiden, hoe onze huisdieren verschillen van de in het wild levende diersoorten, waarvan zij afstammen. Een hond is zwak vergeleken bij een wolf; een trekpaard is geheel anders dan een paard in de poesta. Een dergelijke invloed moet ook de mens ondergaan hebben en nog ondergaan. In de grote steden strekken de zorgen van de maatschappij zich veel verder uit dan op het platteland, waar veel meer van het oorspronkelijke is behouden.

Met urbanisatie duidt men aan het zich vormen van steden en wel steeds grotere steden, gevoed door een steeds sterker wordende toeloop van het platteland naar de stad. Dit verschijnsel heeft in de afgelopen eeuw een onrustbarende hoogte bereikt.

Welke biologische prikkels worden de mens in het maatschappelijk verband en vooral in de grote stad onthouden?

In de eerste plaats de prikkels van weer en wind, de atmosferische prikkels. Men leeft in huizen en straten, beschut tegen zon en regen. Voor de enkele keer, dat men zich buiten dit gebied waagt, sluit men een Tegenverzekering!

De voeding, die de maatschappij aanbiedt, is in het algemeen schraal: velen leven voortdurend op de rand van een toestand van uithongering. Leefden zij buiten het maatschappelijk verband, dan zouden zij of van honger sterven, of voldoende voedsel hebben, al naar hun eigenschappen en de omstandigheden.

Onthoudt de maatschappij vele prikkels, aan de andere kant prikkelt zij intens en kunstmatig, hetgeen de individuen uitput. Men denke aan genotmiddelen als koffie, thee, alcohol en tabak, die alleen in een maatschappij een zodanige dwang konden gaan uitoefenen als wij kennen.

De voeding, die de maatschappij aanbiedt, is in het algemeen te eenvormig. Het is toch begrijpelijk, dat een smid, een geestelijke, een bestuurder van stad of land niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief verschillend gevoed moeten worden: de smid zal met grote hoeveelheden koolhydraten, de geestelijke met een naar het vegetarische neigend, de bestuurder met een eiwitrijk dieet het best gediend zijn. Hierover bestaan nog weinig gegevens. Vast staat, dat de best mogelijke regeling hier bij lange na niet getroffen is. Men kan zich afvragen, of dit vraagstuk door de maatschappij langs economische weg, door prijzen en salarissen, is opgelost en dan b.v. het in het oog springend lage salaris der onderwijzers als een zorg zien.

De wijze, waarop de maatschappij zich door huwelijkswetgeving en maatschappelijke moraal bezighoudt met de zorg voor het nageslacht, zij hier slechts aangestipt.

Wat de opleiding der individuen betreft, zullen de belangen van de maatschappij met die van henzelf grotendeels overeenstemmen. Een woekeren met de persoonüjke begaafdheden van ieder betekent economisch voordeel voor de maatschappij en geluk voor het individu. Men denke zich deze zaak niet te eenvoudig. Het is gemakkelijk een bijzonder grote gezichtsscherpte vast te stellen, een grote factor voor het verrichten van fijn werk. Maar hoe, als de bezitter van dit oog tegelijk ongeduldig is?

Het richten van de opleiding valt ten dele samen met de beroepskeuze. Ook bij de beroepskeuze gaan de belangen van de maatschappij en het individu samen: the right man in the right place is van beide zijden bezien het doel.

De maatschappij, uitgaande van haar economische maatstaven, heeft de arbeid echter in een vorm gebracht, die ten dele voor niemand werkelijk passend mag worden genoemd. Zij wil, dat deze arbeid toch zo goed mogelijk wordt verricht. Men kent de door de industrie ingeslagen wegen. De arbeiders, die in eigen werk slechts een klein deel van de gehele arbeid beleven, worden op de hoogte gebracht van dit geheel, om zo langs verstandelijke weg hun voldoening in het eigen werk te vergroten. Aangename prikkels, die niet aan het werk zelf ontleend kunnen worden, worden van buiten toegevoerd: de lokalen worden smaakvol ingericht, eventueel klinkt muziek onder het werk, terwijl ook in de vegetatieve sfeer, door ventilatie b.v., de voorwaarden voor welbehagen zo gunstig mogelijk worden gemaakt.

Hoever in de tegenwoordige maatschappij de zorg voor zieken en voor ouden gaat, mag bekend worden verondersteld. In hoeverre hier de belangen van individu en maatschappij samengaan of tegen elkaar indruisen, is niet te zeggen. Zeker is, dat de maatschappij zal moeten streven naar voorkoming van ziekten en verkorting van de ouderdom door verlenging van de productieve leeftijd.

De eisen der maatschappij: zoveel mogelijk speciale arbeid, zoveel mogelijk gezonde kinderen, en haar tegemoetkomingen als voeding, kleding, woning, opleiding, verzorging bij ziekte en ouderdom zijn dus ten dele in overeenstemming met het streven der individuen naar geluk en voor een ander deel in strijd daarmee, in strijd omdat de maatschappij naar specialisering (veelvormigheid)streeft in wat zij vraagt, de arbeid, maar tegelijk nivellering wil (eenvormigheid) in wat zij aanbiedt, b.v. voeding, huisvesting, enz. Een andere oorzaak van strijdigheid is gelegen in het streven der maatschappij, nadelen (door ziekte, gebrek, enz.) te verkleinen, i.p.v. voordelen (door bijzonder goede aanleg) te vergroten. In zoverre het lichamelijke verrichtingen betreft, zal de sociofysiologie mee de weg kunnen wijzen naar een betere overeenstemming.

L. KAISER

< >