I. wriggelen, wriemelen, kronkelen [als worm]; (zitten) draaien [op stoel]; wriggle out of it, zich er uit draaien;
II. wrikken; wriggle one’s way, vooruitwriggelen;
III. wriggle oneself into..., zich weten in te werken (in te dringen) in...;
IV. wriggelende beweging; gewriemel.