I. 1. winnen; voor zich winnen; verkrijgen, verwerven; bezorgen, brengen; 2. verdienen; 3. behalen; bereiken; win one’s way, zich met moeite een weg banen; voortploeteren;
II. (het) winnen, zegevieren; win over, overhalen; win one’s audience over, win them over to one’s side, weten te winnen (voor zijn zaak), op zijn hand (weten te) krijgen; win round, overhalen; win through, er (door) komen; win through all difficulties, alle moeilijkheden te boven komen; win upon, meer en meer de sympathie winnen van;
III. overwinning, succes.