I. 1. wild, woest [ook = boos & onbebouwd]; heftig; dol; stormachtig; overdreven, buitensporig; 2. in ’t wild gedaan; 3. verwilderd; wild flowers, in het wild groeiende bloemen, veldbloemen; wild life, in het wild levende dieren; our wildest dreams, onze stoutste dromen; it is the wildest nonsense, je reinste onzin; be wild about, 1. woest zijn over; 2. dol zijn op (met); wild for, brandend van verlangen om; wild with, 1. woest op [iemand]; 2. dol van [opwinding]; go wild, 1. gek, dol worden; 2. verwilderen; grow wild, in 't wild groeien of opschieten; run wild, 1. in wilde staat rondlopen of leven; 2. verwilderen;
II. in ‘t wild;
III. woestenij; wilds, woestenij, wildernis.