I. fluiten; whistle for, fluiten (om); you may whistle for it, je kunt er naar fluiten;
II. fluiten; whistle off, door fluiten het sein tot vertrek geven voor; whistle up, (iemand) fluiten om te komen;
III. 1. het fluiten, gefluit; 2. fluit(je); give a whistle, fluiten; pay for one’s whistle, iets te duur betalen, leergeld betalen.