Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-04-2022

wheel

betekenis & definitie

I. wiel, rad, stuurrad; spinnewiel; rijwiel; zon [van vuurwerk); pottenbakkersschijf; zwenking; turn wheels, rad slaan; the fifth wheel to the coach, het vijfde rad aan de wagen; at the wheel, aan het stuurrad; break on the wheel, radbraken; everything went on (greased, oiled) wheels, alles ging alsof het gesmeerd was; there are wheels within wheels, het is een ingewikkelde machinerie; fig het gaat over veel schijven; ’t is erg gecompliceerd;

II. 1. per as vervoeren, kruien, (voort)rollen; 2. van wielen voorzien; 3. laten zwenken (ook: wheel about, round); wheel one’s bicycle, naast zijn fiets lopen; wheel one’s flight, cirkelend vliegen [vogels];

III. 1. draaien [om as], zwenken; 2. cirkelen; 3. (wiel)rijden.

< >