I. 1. vitaal, levens-; essentieel, noodzakelijk, onmisbaar; 2. levensgevaarlijk; be vital to, een levensquestie zijn voor; of vital importance, van het allerhoogste belang; the vital parts, de edele delen, de levensdelen; vital statistics, bevolkingsstatistiek;
II. vitals, edele delen, levensdelen.