I. 1. ondeugd; gebrek, fout; kuur [v. paard]; 2. hansworst in de oude Engelse moraliteiten;
II. 1. bankschroef; gripped as in a vice, als in een schroef geklemd; 2. vastzetten, -klemmen; omklemmen;
III. ondervoorzitter.
IV. vice-, onder-, plaatsvervangend.