I. (goed) vertrouwen; hoop; crediet; toevertrouwd pand; vereniging belast met de zorg voor... [monumentenJ; trust; put (place, repose) (one’s) trust in, vertrouwen stellen in; the... in my trust, de mij toevertrouwde...; hold in trust, in bewaring hebben; buy on trust, op crediet kopen; take everything on trust, alles op goed vertrouwen aannemen;
II. trust money, toevertrouwd geld;
III. vertrouwen (op); toevertrouwen; borgen, crediet geven; trust me for that, daar kun je zeker van zijn; you could not trust a knife near him, je kon geen mes in zijn nabijheid laten liggen; trust to, toevertrouwen (aan); trust one with a thing, iemand iets toevertrouwen; het hem laten gebruiken;
IV. he did not trust himself to..., hij waagde het niet te...;
V. vertrouwen; trust in, vertrouwen op; trust to luck (memory), op zijn geluk (geheugen) vertrouwen.