Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

storm

betekenis & definitie

I. 1. storm, vlaag, aanval; onweer(sbui); regenbui; 2. bestorming; there was a storm (of wind), het stormde; a storm in a tea-cup, een storm in een glas water; the period of storm and stress, de „Sturm und Drang” periode; de tijd van strijd en woeling; by storm, stormenderhand;

II. 1. stormen, bulderen, razen, woeden; 2. stormlopen; storm and swear, razen en tieren; storm at, uitvaren tegen;

III. aan-, losstormen op, bestormen.

< >