I. 1. (grote) voorraad, overvloed; fig rijkdom; 2. magazijn; Am winkel; [in Engeland]; warenhuis, winkel; 3. opslagplaats, meubelbewaarplaats; cold store, koelpakhuis; stores, de bazaar, ’t warenhuis; de winkelvereniging; set (great, little) store by (soms on, upon), (veel, weinig) prijs stellen op; in store, 1. in voorraad; 2. in bewaring, opgeborgen; be (lie, be laid up) in store for one, hem te wachten staan; have something in store, in voorraad hebben; nog te wachten of te goed hebben; in petto houden;
II. inslaan, opdoen; binnenhalen; opslaan [goederen]; provianderen, voorzien (van with); opbergen [meubels]; store (up), verzamelen; bewaren; his memory (mind) was stored with facts, hij had een hoop feiten in zijn hoofd.