I. vlek, smet, spat, spikkel, plek; plaats; druppel; moesje acquit; loco (ook: on (the) spot); on the spot, 1. ter plaatse, op de plaats (zelf wonend); 2. op staande voet; be on the spot, ook: present zijn; a spot of..., een beetje..., een stukje...;
II. 1. plekken, vlekken; bevlekken, bezoedelen, een smet werpen op; 2. met moesjes spikkelen; marmeren; 3. ontdekken, [iets] snappen, [iemand] „schieten"; 4. verkennen; waarnemen;
III. plekken, vlekken.