Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

shut

betekenis & definitie

I. 1. sluiten, toedoen dichtdoen, -maken, -trekken; shut your head, hou je kop dicht; shut down, dichtdoen, sluiten, stopzetten [ook: fabriek]; shut in, insluiten; shut off, afsluiten [gas, water]; af-, stopzetten; afsnijden [discussies]; shut off from society, van alle omgang uitgesloten; shut out, af-, uitsluiten, buitensluiten, (van from); shut to, dichtdoen; shut up, sluiten; opsluiten [in gevangenis]; wegsluiten; de mond snoeren; 2. shut itself, (zich) sluiten, dichtgaan; shut oneself up from, zich afzonderen van; 3. (zich) sluiten, dichtgaan; shut down, [fabriek]; sluiten; invallen [duisternis]; shut up, (zich) sluiten; zijn mond houden; the door shut upon them, sloot zich achter hen.

II. V.T. & V.D. van I. shut; als gesloten, dicht.

< >