Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

rise

betekenis & definitie

I. (op-, ver)rijzen, opstaan; (overeind) gaan staan; het woord nemen [in een vergadering]; in opstand komen (tegen against; opstijgen, opgaan, de hoogte in gaan, opvliegen [vogels]; aanbijten; boven komen; stijgen; oplopen [v. grond]; vooruit komen; promotie maken; opkomen; opsteken [wind]; zich verheffen; ontspringen [rivier]; voortspruiten (uit from); op reces gaan, uiteengaan; rise above, zich verheffen boven; verheven zijn boven; rise head and shoulders above, fig hoog uitsteken boven; rise from, opstaan uit (van); fig voortspruiten uit; rise in arms, de wapenen opvatten; rise into notice, bekend beginnen te worden; rise on, in opstand komen tegen; rise to, zich verheffen tot; stijgen tot; rise to be a..., opklimmen tot...; rise to the occasion, tegen de moeilijkheden (van zijn taak) opgewassen blijken, zich voor zijn taak berekend onen; rise up, opstaan [uit bed];

II. doen opvliegen, opjagen [vogels]; doen aanbijten [vis];

III. rijzing, opkomst, oorsprong; helling; opgang [v. zon]; opklimming, promotie; stijging [prijs]; verheffing, verhoging [prijs of salaris]; hausse; beet [v. vis]; get (take) a rise out of one, 1. aan de gang maken, uit

zijn slof doen schieten; 2. er in laten lopen; 3. in 't zonnetje zetten; give rise to, aanleiding geven tot; take its rise in (from), ontspringen in; voortspruiten uit; be on the rise, 1. (voortdurend) stijgen [prijzen]; 2. in opkomst zijn.

< >