I. houden voor; he is reputed (to be) the best..., hij wordt gehouden voor..., het heet dat hij...; he is ill (well) reputed, heeft een slechte (goede) naam; his reputed father (benefactor), zijn vermeende vader (weldoener);
II. reputatie, (goede) naam; by repute, bij gerucht; in bad repute, te kwader naam bekend staand; get into repute, naam maken; of good repute, te goeder naam en faam bekend staand.