I. vrij; quit of the trouble, van de soesah ontslagen (af);
II. de woning ruimen; (Am) heen-, weggaan, er vandoor gaan; ('t) opgeven, ophouden, uitscheiden;
III. verlaten; laten varen; loslaten; overlaten; (Am) ophouden (uitscheiden) met; kwijten; vereffenen; vergelden;
IV. V.T. & V.D. van quit.