I. gieten, uitgieten, (uit)storten; schenken, in-, uitschenken; in stromen neer doen komen; pour forth, uitgieten, uitstorten [zijn hart]; pour itself into, uitstromen in; pour out, (uit-, in)schenken; uitstorten [zijn hart]; pour oneself out, zijn gemoed eens uitstorten;
II. gieten, stromen, in stromen neerkomen; stortregenen; pour down, in stromen neerkomen; pour out, naar buiten stromen;
III. stortbui.