I. zak; be 5 sh. in pocket, 5 sh. rijk zijn; 5 sh. gewonnen of verdiend hebben; be in the pocket of..., 1. altijd om en bij iemand zijn; 2. onder de invloed (in de macht zijn) van; she carries (has) him in her pocket, zij kan met hem doen wat zij wil; put one’s dignity and in one’s pocket, ...,op zij zetten; you will have to put your hand in your pocket, u zult in de zak moeten tasten; be out of pocket, er op toeleggen;
II. ...in zakformaat, zak-, miniatuur-;
III. in de zak steken; kapen; stoppen [bal]; fig slikken [belediging]; op zij zetten [zijn trots].