I. plooi, vouw; draad [van garen], laag [v. e. plank]; fig karakterplooi, -trek.
II. gebruiken, werken met, hanteren; in de weer zijn met; uitoefenen [beroep]; ply the oars, ook: roeien; ply with, bestormen met [vragen]; volstoppen; voeren;
II. zijn beroep uitoefenen; (druk) werken, in de weer zijn; (heen en weer) varen (rijden, vliegen); ply for customers (hire), snorren [v. huurkoetsiers].