1. gevuld, vlezig, mollig, dik;
2. gevuld(er), mollig maken; doen uitzetten;
3. plump out (up), gevulder, dikker worden; zich ronden, uitzetten.
4. (neer)ploffen (ook: plump down); plump for, alleen stemmen op; zich onvoorwaardelijk verklaren vóór;
5. (neer)kwakken;
6. plof; pardoes, vierkant, botweg;
7. bot; a plump lie, een vierkante leugen; answer with a plump No, botweg néén zeggen;
8. plof.