I. vermaak, genoegen, genot, plezier; (wel)behagen; believen, welgevallen, goedvinden; what is your pleasure? wat zal u believen?, wat is er van uw dienst?; it is our pleasure to..., we have pleasure in..., ook: wij hebben de eer...; at pleasure, naar verkiezing, naar eigen goedvinden; during the King's pleasure zolang het de Koning behaagt; take (a) pleasure in, er plezier in vinden om..., behagen scheppen in; take one’s pleasure (s), zich vermaken;
II. een genoegen doen, behagen, een dienst bewijzen.