Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

pinch

betekenis & definitie

I. kneep; klem; 't nijpen, nijpende nood; snuifje; at a pinch, when it comes to the pinch, als het er op aan komt, in geval van nood, desnoods;

II. knijpen, knellen, klemmen, drukken, pijn doen; dichtknijpen; beknibbelen, honger laten lijden; 1. gappen; 2. knippen [dief]; pinched, ook: ingevallen, mager; be pinched, het niet ruim hebben; be pinched for..., krap aan zijn met...; pinch one in (of, for) food, krap toemeten; pinch oneself, zich bekrimpen, zich het nodigste ontzeggen; pinch oneself of..., zich spenen van..., zich... ontzeggen;

III. knijpen, knellen, zich bekrimpen, kromliggen.

< >