I. (aan)bieden, offreren; offeren, ten offer brengen (ook: offer up); aanvoeren [ter verdediging]; uitloven [prijs]; ten beste geven, maken [opmerkingen]; (uit)oefenen [critiek]; mines maken [om te…]; offer assault, attaqueren; offer up a prayer, opzenden;
II. zich aanbieden; zich voordoen;
III. (aan)bod, aanbieding, offerte, (huwelijks)aanzoek; they are on offer, ze worden aangeboden.