1. Maart.
2. mark, grens (gebied).
3. mars; opmars, tocht, (voort)gang, (ver)loop;
4. marcheren; op-, aanrukken; march off, afmarcheren; march out, uitrukken; march past, defileren (voor);
5. laten marcheren; march off, wegleiden, wegvoeren.
Gepubliceerd op 21-03-2022
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: